Terug

Kunt u mij inzicht geven in een erfpachtconstructie die ik niet meer van achterhalen?

Marianne Janssen

In 1989 ben ik eigenaar geworden van een woonhuis/vakantiehuis in Nunspeet. De koopsom was toen (omgerekend in euro’s)  € 66.700, waarvan  € 40.023 voor het zakelijk recht van vruchtgebruik en € 26.683 als blote eigendom.

In wezen komt het erop neer dat het huis toen aan mij is geschonken en dat de schenkster het vruchtgebruik van het huis heeft tot haar dood. Daar waren (en zijn later) voor mij nooit kosten aan verbonden geweest. Zij was toen 64 en inmiddels is ze 93.

De schenkster is inmiddels (bijna: ze heeft nog geen indicatie) toe aan verblijf in een verzorgingstehuis. Als het zover is kan het huis wat mij betreft verkocht worden en het restant gebruikt om haar een paar comfortabele laatste jaren te bezorgen.

Onzekere factor in dit verhaal is een schuldbekentenis voor een direct opeisbare schuld die in 1989 volgens de toemalige schenkster is opgesteld, die ik toen waarschijnlijk ook heb getekend en ontvangen, maar die ik niet meer kan vinden. De toemalige schenkster is inmiddels slecht van geheugen en zegt haar exemplaar ook nergens (meer) te kunnen vinden. Voor zover ik begrijp hoort zo’n schuldbekentenis wel bij een indertijd gebruikelijke constructie, waarbij jaarlijks een deel van de schuld werd kwijtgescholden. Ik kan mij ook herinneren dat ik de eerste twee of drie jaar jaarlijks iets heb ondertekend wat daarover ging.

Ik heb daarover drie vragen.

Ten eerste: was de constructie zoals ik die probeer te omschrijven indertijd inderdaad gebruikelijk. Ten tweede: was het totaalbedrag van de direct opeisbare schuld indertijd het bedrag van de koopsom of van de blote eigendom. En ten derde: is het mogelijk dat ik, als het geld bij de dood van de toemalige schenkster helemaal op is geraakt, geconfronteerd wordt met een erfgenaam die de schuldbekentenis heeft geërfd en de schuld alsnog op komt eisen.

Bij voorbaat vriendelijk dank voor uw antwoord.

 

Marianne


1 Antwoord

Antwoord van Rang Notariskantoor D L

De door u geschetste constructie kwam vaker voor. U spreekt over een koopsom voor het vruchtgebruik, maar ik krijg de indruk dat de vruchtgebruikster ook de verkoper was. In dat geval is is er geen koopsom voor het vruchtgebruik, dus de geldlening zou alleen betrekking hebben op de blote eigendom. Gezien het feit dat het ging om een direct opeisbare geldlening, zou sprake kunnen zijn van verjaring van de vordering. De termijn daarvoor is 20 jaar (zie art. 3:307 lid 2 BW).